

Leipzig, Vrijdag 7 april 1724
kwart voor twee.
De klokken van de stadskerken beginnen te luiden, eerst zachtjes, maar gaandeweg voluit, tot ze tot op het marktplein, ja in de hele stad te horen zijn. Ja ik weet het, dat is te vroeg (het is nog geen Pasen), maar Leipzig had nog een eitje met Rome te pellen en geen zin om op diens klokken te wachten. Men luidde gewoon als de tijd er rijp voor was. Bijvoorbeeld om de mensen naar de Vespers te nodigen op Karfreitag (Goede vrijdag). De hoofdviering werd dat jaar voor het eerst in de Nicolaikerk gehouden. Voordien was het altijd in de Thomaskerk geweest. Nadien zou de muzikaal opgeluisterde viering alterneren tussen beide kerken.1
Tot 1720 werd op Goede Vrijdag het lijdensverhaal door de zangers van de Thomasschool gezongen, maar op een veel eenvoudigere manier. In de Thomaskerk was dat een doorgecomponeerde zetting (zetting van Johann Walter, uit de tijd van Luther, d.w.z. reciteertoon voor de evangelist en de andere dramatis personae; eenvoudige polyphonie voor de ‘turbae’ (= volk, discipelen). In de Nikolaikerk zong het volk zelf het lijdensverhaal middels een ‘passie-hymne’, een lied waarin strofegewijs alle gebeurtenissen en dialogen van het lijdensverhaal zijn verwerkt. Dit gebeurde vaak alternerend, logisch vanwege de lengte van zo’n lied. Twee voorbeelden: Het bekende O Mensch bewein dein Sünde Gross (uit 1525, Sebald Heyden) was zo’n lied. Het telde 23 coupletten. Een andere optie was Jesu Leiden, Pein und Tod (uit 1623, Paul Stockmann). Dat telde 34 coupletten. In 1721 echter kreeg de ‘progressieve’ factie in de Leipzigse Magistraat (want die besliste daarover) z’n zin en mochten er in de Stadskerken voortaan ook ‘moderne Passies’ worden uitgevoerd: Wel moest de volledige evangelietekst behouden worden, maar die mocht nu dus aangevuld worden met vrije teksten, recitatieven, aria’s, koorstukken en koralen. Johann Kuhnau – de toenmalige cantor – had er waarschijnlijk al op zitten wachten, want in de Nieuwe Kerk (Universiteit) deed men het al jaren zo, en het volk was beginnen stemmen met de voeten. In 1721 weerklonk dus in de Thomaskerk zijn Markus-passie. Kuhnau was het jaar daarop overleden, en in juni 1723 was J.S. Bach aangesteld als zijn opvolger. Goede Vrijdag 1724 was voor hem dus de eerste keer dat hij – na de muziekvrije vastenperiode – een volledig gemusiceerde passie zou brengen. Dat wordt de Johannespassie (versie 1 – Bach is er tot het jaar voor z’n dood, 1749, aan blijven sleutelen).
TERZIJDE: Niemand had Bach geïnformeerd over de gewijzigde locatie: Nikolaikerk. Hij had zich dus voorbereid op een uitvoering in de Thomaskerk, en het boekje al laten drukken. De stadsraad wordt hierop geattendeerd en zij verzoeken Bach onmiddellijk de locatie aan te passen. Echter het is al 3 april! Bach protesteert: te laat (over 4 dagen…) en praktische problemen. Het klavecimbel van de Nikolai is stuk, en op de koorgalerij is er te weinig ruimte. Samen met de kosters, en de kerkmeester worden de problemen opgelost. Via een annonce (o.a. in de locale gazet) wordt de juiste locatie den volke bekend gemaakt. Zo kon op 7 april de uitvoering in de Nikolai toch doorgaan. (klik hier voor de originele documenten)
Voor Bach was het nog een beetje zoeken geweest qua compositie (ook omdat de teksten voor de recitatieven, aria’s en koorstukken niet zomaar voor het oprapen lagen.) Waarschijnlijk heeft hij zelf het libretto samengesteld, gebricoleerd, zou je ook kunnen zeggen: een strofe uit een gedicht van Christian Weisse (Ach, mein Sinn), een ander van Christian Heinrich Postel (Es ist vollbracht), wat aria’s uit de Brockespassie2, en nog zo links en rechts wat teksten van (ons onbekende) dichters. En – vooral – veel koraalteksten.
De viering begint
Als tegen 2u de klokken uitgeluid zijn (en de kerk volgelopen), begint het orgel te spelen. De aanwezigen weten al welk lied dat gaat zijn. Dat is al jaren hetzelfde : ‘Da Jesus an dem Kreuze stund’. In dit lied behandelt de dichter – na een inleidende strofe – de zeven kruiswoorden, om te eindigen met de boodschap ‘deze woorden’ van Christus aandachtig te bemediteren. Na een intonatie, of koraalvoorspel, zingen de zangers van het Thomaskoor alle 9 coupletten.
Na het laatste couplet speelt het orgel nog even door, en onderwijl horen de aanwezigen dat de snaren worden gestemd, achterin de kerk, op het speciale ‘Schülerchor’. Daar moesten alle zangers en instrumentisten staan. Een donkere plek, maar het gewelfde plafond zorgde voor een uitstekende klankprojectie. Bij het orgel (links op de afbeelding) was haast geen plaats.

Als het orgel zwijgt, begint het: Herr… klinkt er door de kerk, Herr, unser Herrscher… Psalm 8 wordt samengevoegd met elementen uit het klassieke ‘Collectegebed’ voor de Goede Vrijdag. De Passie is begonnen. En als deel I voorbij is, volgt er geen pauze, neen, dan is het aan de predikant. Terwijl hij zich naar de kansel begeeft (halverwege de kerk). preludeert het orgel op het het kansellied : ‘Herr Jesu Christ, dich zu uns wend‘, een gebed, waarin de verwachting wordt uitgesproken dat ‘doorheen de mensenwoorden’ God zelf zal spreken: Het levende Woord.
De meest geliefde liederen zijn degenen die niets nieuws zeggen (‘νέος’) maar het oude opnieuw geldig verwoorden (‘καίνος’). De taal is ‘bijbels’.
Herr Jesu Christ, dich zu uns wend,
dein’ Heilgen Geist du zu uns send;
mit Hilf und Gnad er uns regier
und uns den Weg zur Wahrheit führ.
Tu auf den Mund zum Lobe dein,
bereit das Herz zur Andacht fein,
den Glauben mehr, stärk den Verstand,
dass uns dein Nam werd wohlbekannt,
bis wir singen mit Gottes Heer:
„Heilig, heilig ist Gott der Herr!“
und schauen dich von Angesicht
in ewger Freud und selgem Licht.
“Wend uw aangezicht tot ons…” (Ps. 25)
“De Geest van de waarheid zal jullie, wanneer Hij komt, de weg wijzen naar de volle waarheid.” (Joh. 16)
“Ontsluit mijn lippen tot uw lof…” (Ps. 51)
Lk 8,15 (zaad op de goede grond)
Lk 17,5 (geloof als mosterzaadje)
Opb 4,8 neemt Jesaja 6 (Sanctus) op
ter aanbidding van het Lam Gods.
Opb. 22,4 (Nieuwe Jeruzalem)
Jes 35,10
Na dit lied wordt het stil. Vanaf de kansel spreekt de predikant van dienst (i.c. Aartsdiaken Friedrich Wilhelm Schütz) de kanselgroet uit. Daarna zet hij kort uiteen welke elementen uit het Lijdensverhaal hij straks in zijn homilie nader zal toelichten, uitlopend op een kort gebed. Het daaropvolgende uur zal hij de aangekondige punten één voor één overlopen, verduidelijken en uitdiepen. Hij zal zoeken naar betekenis, zinsverbanden doorheen heel de Heilige Schriftuur. Gekende, maar ook nieuwe perspectieven zal hij proberen aan te brengen. En bovenal zal hij het Evangelie (= goede boodschap) uit het lijdensverhaal puren, en de toehoorders na aan het hart leggen, op het hart binden zelfs. Want dit verhaal heeft levensveranderende kracht. Als hij zijn ambt volbracht heeft, de preek afgerond, daalt hij de kansel af en keert terug naar zijn plaats in het koor van de kerk.
Deel II van de Passie begint. Het hoogtepunt, ook al is het menselijkerwijs het dieptepunt: de kruisiging, het sterven van de Gezalfde. ‘Es ist volbracht’ rijmt op ‘Der Held aus Juda siegt mit Macht‘, typerend voor de wijze waarop de evangelist Johannes de kruisiging beschrijft, d.w.z. interpreteert, niet als een ondergang, maar als het bereiken van een bestemming. Dan volgt nog de graflegging. Het moegestreden lijf wordt ‘te ruste gelegd’ in het aardse graf, maar de ziel van de gelovige mag nu hopen op een onvermoede opvlucht:
Ach Heer, laat het een lieve engel zijn
die – als ik ten einde ben – mijn ziel
in Abrams schoot zal dragen,
en laat die engel dan ook mijn lijf
te slapen leggen, zacht en zonder pijn,
rustig wachtend tot de jongste dag.
En laat dan uw stem mij wekken,
Dat ik u zie met eigen oog,
O zoon van God, o lieve vreugd,
Mijn heiland, die mijn hart verheugt.
Heer Jezus Christus, hoor me altijd
Dat ik u prijs in eeuwigheid.
Als het laatste akkoord uitklinkt, wordt het stil. Zelden zal het geloof van de aanwezigen in de waarheid van het gezongene sterker geweest zijn dan op dat moment.
Maar nog is het niet gedaan. Plots daalt een polyfoon motet, 4-stemmig, op de toehoorders neer: Ecce quomodo moritur iustus … Zie, hoe de rechtvaardige sterft, en ons zijn vrede laat: et in pace erit memoria eius.
Als de laatste klanken uitgestorven zijn, staat de predikant van dienst opnieuw recht, en begeeft zich naar het altaar. Twee altaristen (personen die hem assisteren) zingen de Passieverzen (‘versikels’) op één toon. De tekst is ontleend aan Jesaja 53, bijvoorbeeld:
De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem,
en door zijn wonden zijn wij genezen.
Waarna de priester de klassieke ‘Oratio collecta’ uitspreek, een gebed dat de ziel van de viering samenvat, en de geloofsgemeenschap op weg wil helpen om te verwerken waarvan het getuige is geweest. Daarna nodigt hij allen uit recht te gaan staan en galmt de zegen van Aäron door de ruimte. De gemeenschap antwoordt – zoals elke vesper – met een ‘gratias agimus tibi’ in de vorm van een lied: Nun danket alle Gott.
Inmiddels is het avond geworden, de Goede Vrijdag is voorbij. De mensen keren huiswaarts. Op zaterdagavond zullen ze opnieuw naar de kerk, gaan om het Licht van Christus te begroeten.
Dick Wursten (Goede Week 2025)
BRON: Bovenstaande reconstructie is gebaseerd op notities van de koster van de Thomaskerk, Johann Christoph Rost. Hier kunt u de originele tekst lezen, met een Engelse vertaling en toelichting.
P.S. Rens Bijma heeft een proefschrift geschreven, waarin hij de opstelling van de muzikanten en akoustische effecten van de toenmalige Thomaskerk en Nicolaikerk heeft onderzocht. Hij heeft ook de beschikbare ruimte opgemeten. Voor de Nicolaikerk is dit zijn voorstelling. U ziet nu ook meteen waarom Bach klaagde over ‘ruimtegebrek’. U kijkt nu de kerk in (dus rechts het orgel. Bijma heeft alle musici op het ‘Schülerchor’ geplaatst.

P. S. de Mattheüspassie komt voor het eerst ten kerktonele in 1727. Tegen die tijd heeft Bach in zijn cantatejaargangen zo ongeveer alle muzikale vormen verkend. Inmiddels is hij ook Christian Henrici (Picander) tegengekomen. Die had als cantatedichter uitstekend werk afgeleverd, op maat, naar wens. Waarschijnlijk hebben ze zich in 1727 samen over het evangelie van Mattheüs gebogen en het ‘scenario’ op poten gezet. Bach wil graag – zo kun je uit het resultaat terugwaarts concluderen – naast recitatieven en aria’s op alle scharniermomenten, ook dialogische teksten hebben. Dan kan hij hij de ‘dochters van Sion’ (afkomstig uit het Hooglied: vriendinnen van de ‘bruid’) in het verhaal trekken. Een idee dat in Hamburg veel verder was uitgewerkt in de zogeheten Brockes-passie, ook door Telemann getoonzet. Het verschil met Bach: In de Brockespassie is ook de evangelietekst zelf ‘dramatisch’ bewerkt. Dat vond men in Leipzig in de jaren 1720 een brug te ver. En ik vermoed: Bach zelf ook. Twee-korige muziek. U kent het resultaat. Een schitterende ouverture, waarin de het eerste koor het tweede koor (‘de dochters van Sion’) oproept om te helpen bij de grote klaagzang, die moet worden aangeheven voor de Zoon des Mensen die zijn weg ten einde moet gaan, om de mensenkinderen een toekomst te geven.
In het Engels heb ik die oefening nog eens overgedaan met focus op de Mattheuspassie:
- om precies te zijn: in de andere kerk was er dus ook wel een vesper, maar daar werd de passie dan choraliter gezongen, geen ‘Hauptmusik.’
- passie-oratorium Der Für die Sünde der Welt Gemarterte und Sterbende Jesus van de Hamburger raadsheer Barthold Heinrich Brockes (1712), dat o.m. werd getoonzet door Handel, Telemann en Reinhard Keiser. Geheel bestaande uit vrije teksten. Ook het evangelieverhaal wordt op rijm naverteld, met dramatische effecten, maar liefst 30 aria’s, echt barok: grote emoties