[tekst uitgesproken bij de uitvoering van Carissimi’s Jonas ]
Giacomo Carissimi
Op 23-jarige leeftijd (1628): kapelmeester van het Collegium Germanicum et Hungaricum in Rome. Tot zijn dood toe is hij het gebleven – ondanks lucratieve aanbiedigingen uit – o.a. : Brussel en Venetië (opvolging Monteverdi).
Die Germaans college (korte term, Hongarije is er later mee samengevoegd) is een Jezuïeten-college, ruim 70 jaar eerder gesticht door kardinaal Morone en Ignatius de Loyola himself om – zoals alle Jezuïeten-colleges – de herovering in te zetten van de verloren Duitse gebieden. Een burcht van de contra-reformatie dus. Dit college was specifiek gericht op de Duitstalige verloren gebieden van het Heilige Roomse Rijk (Oostenrijkse Habsburgers). Priesters en leken kregen daar een allround opleiding om de Reformatie te bestrijden. Theologisch, maar zoals bij de Contrareformatie past: ook met de wapenen van de kunst, schilderkunst, bouwkunst (Rubens, Ignatiuskerk > Carolus Borromeus), èn muziek…
Voor die muzikale opleiding moest dus Giacomo Carissimi instaan, en zoals gebruikelijk in dit tijd was de muziek-opleiding praktijk- en theorie ineen. Carissimi moest met de studenten een capella vormen om de vieringen van het college op te luisteren en al spoedig ook de liturgie (missen en de officies) in de belendende kerk van San Apollinare. Dat betekende: missen van Palestrina, motetten van Victoria en lamentaties van Morales (zie bevinden zich in het archief, dus die zijn zeker van die kerk), en natuurlijk – gaandeweg – ook van Carissimi zelf: motetten en missen.
Zijn faam als kapelmeester (musicus-componist) rees en al snel werd hij betrokken bij een andere Romeins initiatief: het toonzetten en uitvoeren van bijbels geïnspireerde dialogen, bijbelse verhalen, parabels etc. Dit werd georganiseerd door de illustere aartsbroederschap van de allerheiligste Crucifix…. Santissimo Crocifisso (in de kerk van San Marcello). De bijeenkomsten vonden plaats in een special voor die aanbidding gebouwd gebedshuis: een oratorium: oratorio dell Santissimo Crocifisso (gaat terug op Filippo Neri).
Daar kwam de beau monde van Rome samen: Prinsen, graven, hertogen, bisschoppen en kardinalen (o.a. Alexander Farnese, hier in Antwerpen niet onbekend). Die oratoria zoals men die aan de bijbel gerelateerde muzikale vertellingen (niet scenisch, enkel dramatisch door de stemverdeling en ruimtegebruik) gaandeweg ging noemen, werden uitgevoerd tijdens de vastenperiode op doordeweekse dagen (m.n. op vrijdagen). Ze waren openbaar en trokken bijzonder veel volk…
De Jezuïeten (van het Collegium Germanicum ? in samenspraak met Carissimi? ) zagen hierin waarschijnlijk een kans tot herevangelisatie van de massa. Zij ontfermden zich al snel over dit initiatief en – hoewel we dit slecht in enkele gevallen zeker weten – stonden zij in voor de bewerken van de bijbelse verhalen tot ‘libretto’s’ geschikt voor toonzetting en uitvoering. Ze deden dat natuurlijk zo dat ze de meeste impact zouden hebben op argeloze toehoorders. De dramatische elementen haalden ze naar voren (de tijd van de barok is aangebroken. dialogen, koren, instrumenten) om de gebeurtenissen en de bijhorende passies uit te beelden. En altijd met hetzelfde doel: de harten van de luisteraars raken, zodat die tot het besef zouden komen dat ze zondaren waren – Het is per slot de Vastentijd – maar ook met de goede boodschap erbij: dat als je je zonden belijdt, er vergeving is bij God.
Deze focus is opvallend bij het oratorium van vandaag: Jonas. Allerlei subtiliteiten worden uit de vertelling weggelaten zodat het verhaal linea recta toewerkt naar de bekering van de Ninevieten, die in een prachtig uitgewerkt slotkoor hun schuld belijden en om genade smeken, net als Jona op aangrijpende wijze ook al had gedaan in zijn eigen Psalm (die door de librettist zelfs van een keervers is voorzien). In die psalm die gebaseerd is op het lied van Jonas (h. 2) wordt aan het eind ook het vervolg van het verhaal ingevlochten. Ik stel me zo voor, dat na afloop de priesters beschikbaar waren voor de bezoekers om bij te biechte te gaan…
Oh ja, nog dit: De muziekopleiding aan het Germaanse Jezuïeten college in Rome bij Carissimi kreeg zo’n internationale uitstraling, dat men uit alle windstreken bij hem kwam studeren. Zo zien we Antoine Charpentier uit Frankrijk komen. En een zekere Johann Kasper Kerll studeert geruime tijd in Rome bij Carissimi, voordat hij zich naar Brussel begeeft om daar aan het aartshertogelijk hof te gaan werken.
En alle contrareformatorisch élan ten spijt, ook de oer-Lutherse Heinrich Schütz, zelf opgeleid bij Gabrieli in Venetië, stuurt zijn meest begaafde leerling, Christoph Bernhard, naar Carissimi om zich te vervolmaken in de muziek.
Wat nog maar eens aantoont, dat muziek al oecumenisch was, voordat de kerkelijk oecumene bestond.
Wij luisteren nu naar het oratorium Jonas van Carissimi, daarna kom ik terug om datgene wat de Jezuïeten hebben weggelaten alsnog aan te vullen.
Na het stemmen horen we als intonatie een toccata van Girolamo Frescobaldi, die ook meegewerkt heeft (volgens het verslag van André Maugars) als klavecinist aan de uitvoeringen in de Vastentijd in het Oratorio del Santissimo Crocifisso. Wie weet heeft hij ook wel meegespeeld bij dit oratorium, toen… (De compositiedatum (jaar) is onbekend. Suggestie dat het in de tweede Vastenweek was, is niet onredelijk, , omdat dan immers (op maandag) uit het boek Jonas werd gelezen…