Walter Grundmann, theoloog van de Jodenhaat

De Protestantse Kerk en de donkere erfenis van anti-judaïsme (theologische wortel van het anti-semitisme)

Schokkende ontdekking

Eisenach, 1990 – de ‘Wende’ (val van de Berlijnse muur) werpt haar eerste vruchten af. De stad aan de voet van kasteel de Wartburg (waar Luther ooit ondergedoken had gezeten) was altijd een bolwerk geweest van de ‘protestantse revolutie, de Reformatie’, ook in de DDR-tijd.
Er zijn oude dossiers boven water gekomen, die tientallen jaren in de kelder van het regionale kerkelijk bureau (Landeskirche) hadden liggen verstoffen. Licht vergeelde bundels, in touwtjes gewikkeld. De inhoud brengt zaken aan het licht met betrekking tot een uiterst ongemakkelijke stuk protestante kerkgeschiedenis, waarover – kennelijk – decennialang iedereen liever niet wilde spreken. Het zijn de archieven van het „Institut zur Erforschung und Beseitigung des jüdischen Einflusses auf das deutsche kirchliche Leben“ (Instituut voor Onderzoek en Eliminatie van Joodse Invloed op het Duitse Kerkelijke Leven), opgericht in mei 1939. Zijn eerste academische directeur en bezieler was prof. dr. Walter Grundmann (1906-1976), professor theologie aan de universiteit in Jena (40 km. verderop).1

De dossiers van het Entjudunginstitut

Tijdens het nationaal-socialistische tijdperk wijdde deze kerkelijke organisatie, die al snel kortweg het Entjudunginstitut werd genoemd, zich volledig aan de geestelijke strijd tegen het Jodendom. Alle elementen van de Joodse traditie moesten worden verwijderd, geëliminieerd uit het kerkelijk leven, d.w.z. uit de boeken, de liturgieën, de kerkgebouwen, de predikantenopleiding, de catechese en het onderwijs.

Christian Staffa (studie-leider aan de Evangelische Akademie in Berlijn) ;
“Dat is een deel van het schandaal, dat zowel Oost- als een West-Duitsland raakt, dat het echte desaster, dat wil zeggen de zuivering van de Heilige Schrift en de kerkelijke liturgie van alle elementen van het Jodendom, pas na de Wende (hereniging Oost en West-Duitsland) aan het licht kwam.” In de tijd dat de Protestantse Kerk als woordvoerder tegen de SED-dictatuur naar voren trad, was dit iets dat men maar al te graag had onderdrukt. En nu kwam het plotseling het bewustzijn binnen: een groot deel van de Protestante Kerk had met het nationaalsocialisme gecollaboreerd. Het was natuurlijk al lang bekend dat er geestelijken waren die actief hadden deelgenomen aan de Jodenvervolging. Het was ook bekend dat er een theologie was ontwikkeld die het Jodendom zag als de aartsvijand die met alle middelen moest worden bestreden (het Volkschristentum, de Deutsche Christen) , maar hoever sommigen daarin gegaan waren, dat was voor velen nieuw. En dat deed pijn.

De dossiers over het Entjudunginstitut waren na 1945 via een korte odyssee in een kelder verdwenen, om daar tientallen jaren onaangeroerd te blijven liggen. In de arbeiders- en boerenstaat, die de DDR ten diepste was, werden papieren met een naziverleden al snel beschouwd als ‘geheime informatie’ die niet mocht worden geraadpleegd. Op dit punt waren kerk en staat het voor één keer eens: Het was beter dat niemand het besmette materiaal aanraakte. Het einde van de DDR luidde ook een nieuw tijdperk in voor het omgaan met ongewenste dossiers uit de nazitijd.

De theoloog uit Jena, Walter Grundmann

Toen het archief van de Landeskirche in 1990 verhuisde, kon de taboecollectie voor het eerst worden bekeken en geordend. Volgens Michael Haspel (directeur van de Evangelische Akademie Thüringen) is de kerk 25 jaar later nog steeds bezig met het verwerken van deze kwestie. “Het moet heel duidelijk worden gezegd dat er tot op de dag van vandaag geen echt kerkelijk debat is geweest over de standpunten van Grundmann, de rol van het instituut en vooral de nawerkingen ervan. Wat betekende het eigenlijk dat Grundmann een anti-judaïstische theologie onderwees en dat hele generaties catechisten dit gebruikten om het christendom te onderwijzen in Thüringse parochies en daarbuiten? Welk lesmateriaal werd er eigenlijk gebruikt, welk beeld van Joden werd daar geschetst, en hoe werken die nog door?” Vragen die raken aan het zelfbeeld van de Protestantse Kerk als instituut, maar ook aan het zelfbeeld van een theologie na Auschwitz. De kerk had zich schuldig gemaakt, maar hoe kon ze een die rol zelfkritisch onderzoeken, als ze zich in stilzwijgen had gehuld, zolang? Heeft ze daardoor haar schuld niet vergroot?

Flashback. Eisenach 1939

Mai 1939: het ont-Joodsingsinstituut wordt ingewijd op het kasteel de Wartburg. (Luther’s onderduidadres na de rijksban). De wetenschappelijk directeur is de theoloog Walter Grundmann uit Jena. Een jonge, ambitieuze man die zich met grote kracht inzet voor het idee van een volks christendom (Deutsche Christen). Bovenal een christendom “gezuiverd” van alle Joodse inhoud. Met ongelooflijke nauwgezetheid en met volle wetenschappelijke overtuiging probeerde hij ijverig te bewijzen dat Jezus geen enkele Joodse wortel had. Dat moge nu vreemd klinken, maar Grundmanns theologische benadering staat eigenlijk gewoon in de traditie van een eeuwenlange vijandigheid tegenover Joden. Maar zelfs onder de “Duitse christenen”, de protestantse beweging die zich inzette voor het nationaalsocialistische regime, behoorde Grundmann tot een kleine minderheid, extremisme: hij ging in zijn redenering tot het uiterste. Zijn standpunt was een extreme intensivering van het anti-judaïsme, dat culmineerde in het zien van Jezus als een “wonderbaarlijke nieuwe schepping” die ver verwijderd was van elke Rassenzugehörigkeit , “raciale verwantschap”. Grundmann had niets dan minachting voor het Jodendom. In zijn essay uit 1942 over “Het religieuze gezicht van het Jodendom” schreef hij:

“De Jood moet beschouwd worden als een vijandige en schadelijke vreemdeling en uitgesloten worden van het uitoefenen van welke invloed dan ook. (Walter Grundmann

“Walter Grundmann was een politiek overtuigde nationaalsocialist, probeerde de nationaalsocialistische ideologie in de kerk te brengen en bepleitte een theologie die militant antisemitisch was en zo meespeelde in het antisemitisme van het nationaalsocialisme.”

Het zogenaamde “Entjudungsinstitut” werd gesteund door 13 Landeskirchen. Onder de leden bevonden zich bisschoppen, hogere kerkbestuurders, pastors, theologen en academici. Er werden conferenties en seminars georganiseerd. En er was een levendig publicatieprogramma. Een nieuwe catechismus, een gezangboek “Deutsche mit Gott” en uiteindelijk zelfs een “Volkstestament”, dat als een soort vijfde evangelie het Nieuwe Testament moest vervangen (echt waar), werden geschreven en gedrukt. Het is vandaag moeilijk in te schatten welk effect deze geschriften echt hadden op de gewonen mensen (in de kerkelijke gemeenten). Toch zegt het wel iets dat het “Volkstestament” gepubliceerd is in een oplage van 200.000 exemplaren.

Na 1945 – een zwijgpact


Met het einde van de oorlog, kwam ook een einde aan dit werk. Het instituut in de Bornstraße in Eisenach, waar later het seminarie voor predikanten werd ondergebracht, werd in juni 1945 opgeheven. Maar wat gebeurde er met het personeel?

“Nou, dat is een echt probleem voor de Thüringer kerk, dat veel van de medewerkers die aan dit instituut werkten, later ongehinderd carrière hebben gemaakt in de kerk. Niemand sprak er over. Het onderwerp kwam pas weer ter sprake na de Wende .

Jochen Birkenmeier is conservator in het Lutherhaus in Eisenach. Een van zijn voorgangers was Herbert von Hintzenstern. Die beheerde het Lutherhuis na de oorlog. Von Hintzenstern was jarenlang hoofdredacteur van de kerkkrant “Glaube und Heimat” en pers-attaché van de regionale bisschop. Ook hij, een metgezel van Grundmann, maakte deel uit van het ontjoodsingsinstituut. Net als Erhard Mauersberger, NSDAP-lid sinds 1933, die het Bachkoor van Eisenach leidde en later Thomascantor in Leipzig was.2 Beiden worden nog steeds gerespecteerd, vooral in kerkelijke kringen. Personeelscontinuïteit en familiebanden in de kerkelijke gemeentes hebben een kritisch onderzoek naar het verleden lang geblokkeerd.

“Na de oorlog, onder DDR bestuur, kwamen deze voormalige nazi’s natuurlijk niet uit de kast. Nog schrijnender is dat sommige van de beschuldigde medewerkers van toen, ook door de Stasi werden benaderd, en met succes…”

Flashback: Eisenach, lente 1954

Het is het hoogtepunt van de anti-kerkcampagne van de SED (socialistische eenheidpartij in de DDR). De samenleving in de jonge DDR is op dat moment nog sterk christelijk geïmpregneerd. De overgrote meerderheid van de bevolking is lid van een kerk. In het hart van de Lutherse Reformatie is de Konfirmation, het vormsel, een natuurlijk onderdeel van het leven van een jongere.

In deze situatie lanceerde de SED een grootscheepse campagne tegen het kerkelijk basiswerk. Ze vervolgde leden van de jonge gemeentes, verscherpte haar toon tegen het vormsel, en verbande het godsdienstonderwijs uit de scholen. Een explosieve situatie voor de Protestantse Kerk. Voor Walter Grundmann is het een kans. Vanwege zijn nazi-verleden, had hij tot dan toe zijn onderwijsactiviteiten niet kunnen hervatten. Maar nu was het alle hens aan dek voor de kerk. In april 1954 wordt hij hoofd van de catechistenopleiding in Hainstein in Eisenach. Grundmann was dus weer verantwoordelijk voor de opleiding van een volgende generatie kerkelijk werkers en theologen.

“Ik moet zeggen dat we allemaal enthousiast over hem waren, hij was een uitstekende docent.” aldus Georg Harpain die de opleiding tot diaken in Eisenach volgde in de jaren 1960. “Wat betreft het Nieuwe Testament gaf hij les uit zijn eigen handboeken. En je merkte niets van die tijd in het Derde Rijk, van dat ontjoodsingsinstituut dat hier in Eisenach zou hebben bestaan. We wisten dat toen niet. Er werd ons ook niets over verteld.” Pas gaandeweg leerden leerlingen als Georg Harpain en Lothar Teige over Grundmanns activiteiten voor 1945:. “Ik kon het niet geloven. Deze man, die ik gehoord had, en die zo goed gefundeerd zijn theologische opvattingen en argumenten bracht. Ik denk dat de Thüringse Landeskirche ook wel bewust het deksel op de pot moet hebben gehouden.”

Karl Wilhelm Niebuhr doceert nu Nieuwe Testament aan de Faculteit Theologie van de Universiteit van Jena, dezelfde leerstoel die Walter Grundmann tussen 1936 en 1943 bekleedde: “Ik werd ermee geconfronteerd toen ik in Jena werd aangesteld en me plotseling realiseerde: oh, ik dit is een van mijn voorgangers. Mijn eigen leraar vertelde me er pas voor het eerst over toen ik erover begon te publiceren. Ja, hij had het altijd al geweten, zei hij toen.” En toch is het verrassend dat het zwijgpact werd gehandhaafd, zelfs door een kerk die zegde altijd waarachtig te willen zijn en zichzelf in de DDR graag als een morele autoriteit zag. “Grundmanns uitgesproken anti-joodse oordelen liggen ook niet per se aan de oppervlakte van zijn werk, maar zijn eerder diepe theologische structuren. En daarvoor heb je een zekere sensibiliteit nodig om die te herkennen.”

Anti-Joodse vooroordelen als een standaard theologische mening

Walter Grundmann zette zijn academische werk als nieuwtestamenticus na de oorlog voort met onverminderde passie en een grote dorst naar onderzoek. Hij schreef verschillende zeer gewaardeerde commentaren op het Nieuwe Testament, die zowel in het Oosten als in het Westen werden gelezen en gewaardeerd. Vooral in het Oosten waren ze lange tijd de standaarduitrusting van theologische faculteiten en privébibliotheken. In het Westen kocht menige theologiestudent zijn commentaren.

Zijn die commentaren vrij van alle anti-Joodse vooroordelen, in omgekeerde zin “gezuiverd” van het denken van een voormalig nationalistisch christen en fervent antisemiet?

Wet en Evangelie

Een antwoord op deze vraag leidt naar een theologisch gedachtengoed dat vele decennia na de Shoah nog steeds springlevend is en tot op de dag van vandaag z’n sporen nalaat: de door Luther naar voren geschoven tegenstelling tussen wet en evangelie, als sleutel om de bijbel te verstaan. Hierin wordt een vertekend beeld van het farizeïsche jodendom geschetst, is een harde afwijzing van het joodse geloof present, en is ‘de kerk’ in de plaats van Israel (het Joodse Volk) gekomen. De betekenis in de heilsgeschiedenis van de Joden is hiermee voorbij. Hun rol is uitgespeeld.

“Dit was eigenlijk de standaardopvatting in de Duitse protestantse theologie. Er is een fundamenteel verschil tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament, en het Nieuwe Testament is bepalend voor de kerk. Dit heeft ertoe geleid dat het klassieke Jodendom, maar ook het hedendaagse Jodendom, grotendeels negatief werden beoordeeld. De aanhangers van deze opvatting waren niet per se antisemitisch, noch nationaal-socialistisch: Het was gewoon de standaard theologische mening.” De kerk weet wat God echt wil (heeft het evangelie), en de Joden hebben het niet goed begrepen of bewust verkeerd voorgesteld.

In een omgeving die werd gekenmerkt door traditionele anti-joodse beelden die in de loop der eeuwen waren gevormd, viel iemand als Grundmann nauwelijks op. Zijn kernboodschappen hadden een verbazingwekkend lange halfwaardetijd.
“Bij Grundmann zijn ze niet naïef anti-Joods. Ze zijn theologisch onderbouwd. Hij was gepromoveerd en zeer getalenteerd in zijn vak, hij was heel capabel. Voor de oorlog werden die boodschappen sterk anti-Joodse, virulent anti-semitisch. Na 1945 ging het als het ware andersom: de terminologie werd afgezwakt, het anti-semitische jargon werd verwijderd, maar het theologische, negatieve oordeel over het Jodendom was nog steeds heel sterk vertegenwoordigd.”

Ernstige fout van de Landeskirche

Voor academiedirecteur Michael Haspel was het feit dat Grundmann hoofd werd van de catechistenopleiding een ernstige fout van de regionale kerk van Thüringen.
“Het feit dat Grundmann na 45 jaar weer les kon geven, kan niet anders dan als een catastrofe worden bestempeld. Zijn officiële standpunten na 1945 waren wel anders dan voor 1945: hij was geen militant antisemitisme propagandist meer. Maar hij heeft zelf nooit duidelijk gemaakt dat er een breuk is. Zijn anti-judaïstische stereotypen komen dan ook tot het einde toe in zijn geschriften voor.”
Karl Wilhelm Niebuhr ziet dit toch anders. Ondanks alle kritiek die hij op Grundmann heeft – er is jarenlang intensief onderzoek naar gedaan op de Jena Leerstoel – vindt hij het belangrijk om te blijven benadrukken: “Dit is niet beperkt tot Grundmann alleen. Het geldt voor alle theologen van die tijd. Deze theologische basisstructuren zijn niet afhankelijk van ideologische positionering, maar zijn ook te vinden bij theologen die helemaal niet in nationaalsocialistische termen dachten. Eigenlijk had je dan in de jaren 1950-1960 helemaal geen theologen kunnen aannemen.”

Grundmann als Stasi-verklikker

Wanneer mensen vandaag de dag op openbare evenementen over Grundmann praten, is er een andere ongemakkelijke waarheid die de emoties van mensen nog meer beroert dan zijn carrière in het Derde Rijk: Grundmanns werk voor de Staatsveiligheid.
Als IM, Inoffizielle Mitarbeiter “onofficiële medewerker”, bespioneerde hij collega’s, speelde interne kerkelijke documenten door, en probeerde kerkpolitiek te bedrijven. Zo heeft hij voor ooit een ‘paper’, een schets voor beleidsdocument opgesteld , handelend over hoe de Protestantse Kerk de Socialistische Staat zou kunnen dienen.

Tegen het einde van zijn leven schreef Grundmann persoonlijke memoires die niet voor het publiek bedoeld waren. Hierin geeft hij ook commentaar op zijn werk bij het Entjudungsinstiut. De houding die hierin naar voren komt is prototypisch en biedt een mogelijk een verklaring waarom de theologische constructies die hierboven beschreven zijn zo duurzaam waren (en zijn) : vandaag de dag hebben ze nog steeds impact.

Grundmann schrijft dat hij in alles door niets anders werd gedreven dan door “liefde voor Jezus”.

“Aan de ene kant neemt hij wel afstand van bepaalde anti-Joodse houdingen, maar meer in de zin dat hij zegt dat de anderen zich ook zo gedroegen en dat ‘we’ dat destijds niet voldoende doorzagen. Hij ontkent dus dat hij een vurige nationaalsocialist was die echt de Joden wilde verdrijven. In plaats daarvan zegt hij dat hij altijd ‘theoloog’ was, bijbelwetenschapper, en heeft gewerkt voor het welzijn van zijn kerk – en het was alleen voor het welzijn van zijn kerk dat hij deze anti-Joodse standpunten toen heeft verdedigd. Het schokkendste is dat hij dat eind jaren zestig nog steeds zei, en zelf blijkbaar toen ook nog geloofde.”

70 jaar na de Shoah zijn veel dingen opgehelderd. Er is een merkbare verandering in de theologie. Veel protestantse christenen zetten zich in voor een positieve relatie met het jodendom. Voor Christian Staffa van de Evangelische Akademie in Berlijn heeft zijn kerk echter nog een lange weg te gaan. Volgens hem ging en gaat het niet om een of andere ‘misstap’ of ‘verkeerde opvatting’ wanneer christenen zich tegen het Jodendom keren. Als dat gebeurt dan gaat het om het geheel. Het is de uiting van een systeemfout: “Het gaat om het wezen van de kerk, de essentie van het geloof. Maar daarover zijn de theologen het onderling nog niet eens.”

(vertaling Dick Wursten, 13 september 2024)

  1. Na de oorlog werd Grundmann eerst vanwege zijn lidmaatschap van de NSDAP uit alle ambten ontzet, maar in 1647 was hij al weer ‘Pfarrer’ (bij de Innere Mission) en in de jaren 1950 ook weer actief als catechisten opleider en later als docent. In de jaren 1960 werd hij adviseur van de ‘Evangelische Verlagsanstalt’ in Berlijn (vakgebied Nieuwe Testament), die ook zijn Handboeken (exegetische commentaren) op de synoptische evangeliën uitgaf.
  2. Mauersberger is bij vooral gekend als Schütz-pionier, zowel voor als na de oorlog en vanwege zijn indrukwekkende cantate ‘Wie liegt die Stadt so wüste’ geschreven n.a.v. de verwoesting van Dresden