Een waar gebeurd verhaal, waarin een groep verontwaardigde Antwerpse vrouwen (aangevuurd door Griet Boonams) de loop van de (kerk)geschiedenis beïnvloedt door een Augustijner prior met geweld te bevrijden. De trigger voor deze vrouwenopstand is de arrestatie van een Augustijnse prior (29/9/1522). Een maand later is alle hoop op verandering in de kiem gesmoord. Alle ‘Austin friars’ zijn opgepakt, het klooster met de grond gelijk gemaakt, en onze dulle Griet is verbannen. Op 1 juli 1523 worden twee Augustijner broeders te Brussel verbrand.
bronverwijzingen en originele citaten vindt u hier
I De arrestatie van prior Hendrik
Het is Sint Michielsdag (29 september) 1522. In het Augustijnerklooster luidt de bel. Er staat een man voor de deur, in paniek: Vrouw Andriessen ligt op haar uiterste, in de Munte, of prior Hendrik kan komen om haar het laatste oliesel toe te dienen. Snel raapt de pater z’n spullen bijeen, en haast zich – samen met de boodschapper – naar de zieke. Bij het Muntplein gekomen, duiken er plots twee mannen op, grijpen de prior beet, trekken hem een donkere steeg in, en voeren hem af naar het Sint-Michielsklooster. Daar werpen ze hem in een cel. De portier-broeder sluit de deur en de schout, Nicolaas van Liere, en twee van z’n rakkers – want dat waren de mannen – gaan terug naar buiten. De schout steekt de mannen wat geld toe, en wandelt vervolgens via de Hoogstraat terug naar het stadhuis. Opdracht volbracht. De inquisiteur (Van der Hulst) zal tevreden zijn, en de landvoogdes (Margaretha) ook. De list is geslaagd: de ketterse predikant naar buiten lokken, hem in het geniep arresteren, zodat er geen reuring ontstaat – de situatie in de stad was immers de laatste tijd al gespannen genoeg. En dan morgenochtend voor dag en dauw op transport naar Brussel, naar het tuchthuis in Vilvoorde. Daar zullen ze wel raad met hem weten.
Wat de schout echter niet in de gaten heeft, is dat het gebeuren niet onopgemerkt is gebleven. Een vrouw die van de Vrijdagmarkt kwam had de prior herkend toen hij uit de Lange Ridderstraat kwam, en was hem gevolgd richting Den Oever. Ze had de overval bij de Munte zien gebeuren en was de mannen daarna stilletjes gevolgd tot in de Kloosterstraat. En die vrouw was niet de eerste de beste: Het was Margriet Boonams, uit Mechelen. Gramhans heette haar man, maar die was al lang dood. Niet op haar mondje gevallen was ze, voor geen kleintje vervaard. Onrecht vedroeg ze niet; en als ze haar gelijk niet kreeg, ging ze het halen. Achter haar rug noemde men haar: ‘Dulle Griet’.
Ook zìj weet wat er met de gearresteerde pater gaat gebeuren, daar in het tuchthuis in Vilvoorde… De vorige prior, Jacob Proost van Ieper, was als een gebroken man teruggekeerd, d.w.z. naar z’n geboortestad afgevoerd. In haar hoofd rijpt een plan.
II De bevrijding door een menigte ‘quade Wyffs’ (boze vrouwen)
Terwijl Nicolaas van Liere (de schout) overtuigd is dat niemand iets gemerkt heeft van de kidnapping van de Augustijnerprior en op z’n gemak bezig is het transport (30 september, voor zonsopkomst) te regelen, is Griet Boonams in actie geschoten. Ze heeft alles gezien, en trekt de wijk in (nu de parochie van Sint-Andries). Ze klopt aan elke deur en vertelt op wat voor schandalige wijze de onschuldige, en geliefde prediker uit het Augustijnerklooster in de val is gelokt en net als z’n voorganger (Jakob Proost, van Ieper) naar Brussel zal worden afgevoerd. Als een geestelijk wrak keerde hij terug. Een schande is het! Dat kunnen ze toch niet opnieuw laten gebeuren. En ze vindt gehoor. Als de avond valt op Sint-Michielsdag (29 september) trekt een grote stoet vrouwen door de Kloosterstraat. Ze steken stokken in de lucht, hier en daar zwaait zelfs iemand met een zwaard. Bij de abdij gekomen, bonken ze met alles wat ze hebben op de poort. Een hels lawaai is het, een heksenketel. De broeder-portier van de Michielsabdij weigert nochtans de deur te openen. Het geroep neemt toe. Enkele vrouwen komen aan met zware houten balk. Als volleerde rammers stormen ze op de deur af. De poort bezwijkt. Een oerkreet weerklinkt en onder aanvoering van onze “Dulle Griet” stormen de vrouwen het klooster binnen. De monniken weten niet wat hen overkomt. Vrouwen in hun klooster, en het zijn geen kwezels. Al snel is de cel gevonden waar pater Hendrik zit. Juichend voeren ze hem naar buiten, en dan snel terug richting Den Oever, binnendoor rechtsom langs de Munt en via de Lange Ridderstraat naar het klooster. Hendrik weet niet wat hem overkomt. In een brief (eind november) zegt hij dat het wel een paar 1.000 vrouwen waren (aliquot mulierum millia) die hem hebben bevrijd. Een ‘Antwerpse kroniekschrijver ‘ houdt het op 300. In elk geval zijn de schout en de inquisiteur door de vrouwen in snelheid gepakt, want voor de schutters van de Nachtwacht ter plekke zijn, is de prior al veilig en wel terug in zijn eigen klooster.
En dàt klooster nu met geweld binnenvallen, dat durft de schout niet aan. Stel je voor dat mannen het voorbeeld van de vrouwen zouden volgen ! Dan zou er een volksopstand zijn tegen het wereldlijk gezag. Het was al zo onrustig in de stad de laatste tijd: religieuze spanningen, die zich politiek begonnen te vertalen. De stadssecretaris (Corneel de Schrijver/ Grapheus) was ook al besmetgeraakt door het Luthervirus. En dit klooster, dat was het centrum van de besmetting, en de wijk errond de broeihaard. Als hij terugkeert wordt hij op de Vrijdagmarkt uitgejouwd door een groep vrouwen. De schutters pakken er een aantal op. Een nachtje in de cel zal hen goed doen…
Dick Wursten, 29 september 2022
wordt vervolgd
III. De toorn van de landvoogdes (Margaretha)
30 september, de zon komt op. Voor de poort van het Augustijnerklooster staan nog steeds de hellebaardiers, strak en stram in de houding: niemand kan ongemerkt van binnen naar buiten. Tegen 9 uur arriveert de schout met een aantal leden van de schutterij. Hij trekt aan het koord, en hoort hoe in de kloostergang de bel weerklinkt. Even later gaat het luikje open. De portier-broeder vraagt wie hij mag aankondigen. “Ridder Nicolaas van Liere, schout en markgraaf van Antwerpen!” Tot z’n verbazing zwaait de poort meteen open en even later heet subprior Lambert van Thoren hem van harte welkom: “Ach, hooggeachte heer markgraaf, wat goed dat u tot ons komt. Wij wilden namelijk net naar u toe, want onze prior, pater Hendrik, is gisteren vertrokken om een zieke te berechten, en wij hebben sindsdien niets meer van hem vernomen! Er zal hem toch niets ergs overkomen zijn?”
De schout kan er niet mee lachen. Hij gelast een volledige doorzoeking van het klooster. Zonder resultaat: Geen Hendrik te bekennen. De vogel is gevlogen. Hij kan niet anders dan de aftocht blazen. Die verduivelde Augustijnen zijn hem al weer te slim af geweest. En inderdaad. Hendrik is wel even in het klooster geweest na zijn bevrijding, maar na een crisisoverleg leek het iedereen beter om buiten het klooster onder te duiken. En het was vast niet moeilijk geweest om onderdak te vinden. Sympathisanten genoeg. Bijvooorbeeld in de Cammerstraat (Kammenstraat). Daar woonden en werkten de drukkers en boekbinders van Antwerpen. Al sinds het begin van de Lutherse hervormingsbeweging stonden ze in naus contact met de Augustijnen. Samen zorgden zij voor de verspreiding binnen Vlaanderen van Luthers ideeën over de hervorming van kerk en samenleving. 1 We kennen zelfs de naam van de man bij wie Hendrik is ondergedoken, maar weten verder niets van hem: Aert Maes.2. Wat we ook weten is dat op 11 oktober twee boekbinders worden gearresteerd en aan de schandpaal genageld voor ‘lutherije’. Ze worden enkel bij voornaam genoemd : ‘Adriane’ en ‘Arende’ (is dat Aert Maes?). Naast het feit dat ze ‘aan de kaak zijn gesteld’ (Kaak = schandpaal) , mishandeld zijn3 wordt ook bepaald dat ze voor eeuwig ‘een geel kruis’ op de kleren moeten naaien’ (= ketterteken). Als de gemoederen enige tijd later wat bedaard zijn, verlenen burgemeester en schepenen overigens op dit punt dispensatie (zo is het Stadsbestuur van Antwerpen dan ook weer wel). Hendrik van Zutphen ontsnapt enkele dagen later uit de stad en begeeft zich via de Noordelijke Nederlanden naar Bremen. Wat hij daar gedaan heeft, en hoe hij even later aan z’n eind gekomen is, is een verhaal op zich… [hier kunt u het lezen]
IV. En Dulle Griet, Margriet Boonams, hoe is het met haar afgelopen?
Niet goed. De landvoogdes, Margaretha van Oostenrijk, kon niet lachen met het feit dat een groep onderdanen, vrouwen nog wel, een ketterse monnik uit de handen van het gerecht hadden bevrijd, en daarvoor een mannenklooster waren binnengedrongen! Heel Europa sprak er schande van. Het verhaal staat dan ook in alle bekende ‘Kronieken’ uit/over onze landstreken (Diverse Antwerpse, de Vlaamse, Brabantse etc …). Logisch. Het was ook geen fait divers, maar een Europa-breed schandaal. Het verhaal ging ’viraal’. Er zijn sporen van te vinden tot in de officiële documenten van keizer Karel. Waar moet dat eindigen? Een volksopstand? een revolutie? De landvoogdes schiet dan ook in actie, Ze beveelt het Augustijnerklooster te sluiten (3 oktober), al snel gevolgd door een ‘plaatsverbod’ om het klooster (en z’n naaste omgeving) te betreden, omdat het onrustig blijft in de stad en het geregeld tot opstootjes komt rond het klooster. Tegen alle monniken wordt een ketterproces opgestart. Ze worden op 7 en 8 oktober op boerenwagens van Antwerpen naar Vilvoorde (en Hoogstraten) vervoerd, waar ze grondig worden gescreend op ketterse opvattingen. De meesten herroepen, en nemen dan de wijk naar veiliger oorden of beginnen een ander leven. Twee houden voet bij stuk en worden op 1 juli 1523 met groot ceremonieel op de Grote Markt van Brussel ‘aan het louterende vuur prijsgegeven’: Hendrik Vos en Johannes van Essen. Het klooster van de Augustijnen te Antwerpen is dan al lang met de grond gelijk gemaakt, enkel het kerkgebouw wordt behouden: het is het begin van de Sint-Andrieskerk.
Margriet Boonams is dan al lang niet meer in Antwerpen. Ze heeft het waarschijnlijk allemaal met lede ogen zien gebeuren. In elk geval trekt ze zich van het plaatsverbod op de Augustijnersite niets aan. Op maandagavond 9 oktober 1522 is ze er getuige van dat inquisiteur, Frans van der Hulst, met een aantal commissarissen bezig is om het klooster verder te ontruimen. Boeken worden op wagens geladen, en ook ander belastend materiaal wordt meegenomen. Als zij dit ziet, knapt er iets in haar. Het ‘correctieboek’ van de stad Antwerpen bewaart het verslag van haar proces op 13 oktober (ik parafraseer): Ze stond bij de muur van het klooster te roepen, te tieren, en te wenen. Hierdoor ontstond er veel commotie. Ook viel ze de daar aanwezige ‘heren van de wet’ (schout, inquisiteur etc.) lastig en schold hen uit (‘met zeer injurieuse en afdragende woorden’). De ‘heren van de wet’ doen hun beklag bij het stadsbestuur en op 13 oktober moet ze voor de vierschaar verschijnen. Die beraadslaagt niet lang. ‘Belediging van een ambtenaar in functie’ en ‘minachting van de wet’. Ze wordt verbannen. Ze krijgt één dag om Antwerpen te verlaten, en drie dagen om het markgraafschap uit te zijn. Haar zonden moet ze overdenken door op bedevaart te gaan naar Nicosia (Cyprus). En alleen als ze de aflaat bij zich heeft, mag ze terugkomen. Keert ze terug zonder dat bewijsstuk zal ze levend worden begraven.4
Epiloog: het verhaal gaat… tot aan Brueghel
Toch zal niet vergeten worden dat deze toffe vrouw ‘een roof heeft gedaan voor de hel’, ‘en dat de hel zelf van haar actie verschoot’ (= hoe Carel van Mander Brueghels Dulle Griet beschrijft). Het verhaal leefde voort in de kringen van Brusselse tapijtwevers en schilders rond Bernard (of Barend) van Orley, die zich over de gevangen Antwerpse Augustijnen ontfermden, en Lambert van Thoren tot z’n overlijden in 1528 verzorgden (naar lichaam en ziel).5 Deze Bernard was een goede vriend van Pieter Coecke van Aelst, bij wie enige tijd later een zekere Pieter Brueghel in de leer gaat. De kring hervormingsgezinde ambachtslieden blijft bestaan, ookal worden ze diverse malen door de inquisiteurs geviseerd (en zelfs gedeeltelijk gearresteerd). Het (meer en meer ondergrondse) netwerk van dissidenten, dwarsdenkers, is nauw verbonden met diverse rederijkersverenigingen. Ook in 1563 (het jaar van Dulle Griet) is het nog springlevend.
- Claes De Grave bijv. (hij woonde net over de Cammerpoorte, en verkocht boeken in het OLVPand (= beurs van Antwerpen voor de beurs er was) had onlangs nog een hele serie geschriften van Luther gedrukt. Die waren in het Nederlands vertaald, wrsch. door de vorige prior (Jacob Proost), een ‘orde-broeder’ van Luther. Hij was ermee weggekomen. Of die andere drukker/boekverkoper Adriaen Van Berghen. Iedereen wist het: die was bezig met het redigeren van een Nederlandse editie van het Nieuwe Testament.
- Hendrik van Zutphen noemt deze naam in een brief van 29 november, de transcriptie van de brief leest “sedebam enim casu in domo arrtmaes“)
- Er is sprake van het afhakken van een vinger (‘de duimen en de handen gekort’), en het brandmerken van de kinnebakken. Het gaat echter over meerdere personen in deze nota, en dit is slechts bij ‘sommigen’ gedaan.
- Margriet Boonams, diemen heet sGramhans, van Mechelen, overmits dien dat zy nu, in Maendage tsavons lestleden, groote beruerte, commotie ende gerucht van roepene, crytene onder tvolck gemaict heeft voere tcloester vanden Augustynen, daed de Heeren vander Wet innewaeren, sprekende opte selve Heeren injurieuse ende afdragende woerden, daeraf de Heere ende stad wel geinformeert zyn, sal porren, bynnen sonneschyn, vuter stadt ende vryheyt, ende bynnen den derden daghe, vuten Mercgreefscape van Antwerpen, ende doen een pelgrimagie te Nycossien, in Cypres, ende, na brieven daeraf gesonden, nyet weder inne comen, zy en hebben yerts sHeeren ende der stadt gemoeye, op ten put. = Antwerps correctieboek, 1513-68, fol. 20
- Deze ‘derde monnik’, die niet herroepen heeft, werd niet verbrand op 1 juli 1523 (zoals Hendrik Vos en Johan van Essen). Als je hooggeplaatste vrienden had kon je het blijkbaar overleven. Dit is na te lezen in Johan Decavele, De eerste protestanten in de Lage landen, p. 53-68 [hoofdstuk: ‘Een selecte club Lutheraanhangers in Brussel. De kunstenaarselite rond Bernard van Orley en Pieter de Pannemaeker’]