teksten uitgesprken tijdens het concert in het Vleeshuis (Antwerpen) op 24 mei 2017 (Lutherherdenking).
Luther zingt het evangelie
Als de Duitse monnik Martin Luther in 1521 door keizer Karel V in de rijksban wordt gedaan, zeg maar: ter dood veroordeeld…, verdwijnt hij plots van de radar. Overal in het Duitse rijk, tot in Antwerpen toe, speculeert men over zijn lot. Is hij vermoord? Op de vlucht? Geruchten over een overval, een hinderlaag, doen de ronde. Niemand weet er het fijne van. In werkelijkheid is hij echter ondergedoken en werkt in het verborgene aan een groot project: de vertaling van de Bijbel in het Duits vanuit de grondtalen. In september 1522 rolt het eerste deel van de persen: het Nieuwe Testament. Net op tijd voor de boekenbeurs, i.c. de Frankfurter Buchmesse. Het wordt een verkoopsucces zonder weerga. Een jaar later ligt er al een clandestiene vertaling in het Nederlands in de Antwerpse boekhandel. Adriaen van Berghen uit de Kammenstraat is de drukker. Hij zal er later met z’n leven voor betalen.
In het voorwoord van deze editie laat Luther in zijn hart kijken. Hij legt uit wat het ‘Evangelie’ is: ‘Het is een Grieks woord dat ‘goede boodschap’ betekent, ‘blijde tijding’…Dat is duidelijk. En dat wist u misschien ook al wel. Maar dan voegt hij toe: een goede boodschap, ‘davon man singen soll und sagen, und fröhlich sein’ dat wil zeggen dat je ervan gaat zingen, en erover gaat vertellen en er vrolijk van wordt….
Dat is Luther ten voeten uit. En zonder deze muzische visie van Luther op het Evangelie, zou u hier vandaagn niet zitten, want zou deze muziek niet geschreven zijn.
Luther was dol op muziek. Hij zong graag: Latijnse motetten, bij voorkeur van Josquin Desprez. Hij schreef zelf liederen en droeg die ook voor. Hij heeft het Gregoriaans van de mis ‘verduitst’, de psalmen, hymnen en sequenzen berijmd, zodat het ‘volk’ ze ook kon zingen, d.w.z. ‘bidden’. Enfin: Alles wat in het Tweede Vaticaanse concilie de rooms-katholieke kerk heeft gedaan, deed hij 500 jaar geleden al. En met stijl, en met smaak.
En hij vroeg van alle kerken die hem volgden in zijn hervormingsproject (vooral Duitsland, Scandinavië), dat ze zouden investeren in kerkmuziek. Niet alleen de vorstenhoven of de kapittelkerken. Neen: elke stad, elk dorp moest zijn cantorij hebben, en dus zijn school. Alle jongens en meisjes moesten leren lezen en schrijven, en ook muziekonderricht was volgens hem een basisvak.
Luther was natuurlijk vooral geïnteresseerd in de zang, want daar spannen muziek en woord samen, krijgt het woord ongehoorde zeggingskracht.
Hij gelooft – en dat meent hij letterlijk – dat God tot de mens spreekt, doorheen woorden die mensen spreken. Maar woorden alleen zijn zwak. Al te vaak gaan ze het ene oor in, het andere uit. Of worden ze dor en droog gebracht, of richten zich vooral op de hersenen ipv dat ze landen in het hart… en dan beginnen de mensen over God te discussiëren en ruzie te maken. Allemaal naast de kwestie vindt Luther.
Het woord dat God
spreekt is een ‘evangelie’, en dat moet je hart raken.
Als je er niet van gaat zingen, dan is het Gods Woord niet.
Het bijzondere van de Lutherse Reformatie – heel anders dus dan de Calvijnse – is dat de kerkmuziek niet alleen maar is behouden, maar zelfs gepromoveerd. Muziek wordt daar de ‘evangelieverkondiger’ bij uitstek. Bijgestaan door een reeks bekwame organisatoren en musici krijgt de kerkmuziek een enorme ‘boost’. Muziek ‘geboren’ uit het woord, van meet af aan rhetorisch. Zonder Luther geen Bach.
Maar: al een eeuw voor Bach had die kerkmuziek zijn eerste hoogtepunt bereikt. Met Heinrich Schütz. Geboren in 1585, val van Antwerpen, weet u nog. Zijn leven is getekend door de godsdienstoorlogen, die Noordelijk Europa op de rand van de afgrond hebben gebracht. De Duitse gebieden waren het Syrië van toen. De oorlog begon in 1618. Schütz was 33. Hij was net hofkapelmeester geworden in Dresden. De oorlog eindigde in 1648. Schütz was 63.
Toch heeft hij in die periode zijn meeste muziek gecomponeerd, van weelderige meerkorige muziek in Venetiaanse stijl, zowel in het Duits als in het Latijn, tot strakke Vlaams-polyfone ‘geestelijke koormuziek’. Veel van die muziek is gecomponeerd in afwachting van ‘betere tijden’, of voor het hof van Kopenhagen waar hij af en toe naar toe mocht, omdat de oorlog hem ‘technisch werkloos maakte’.
Letterlijk. Toen de mobilisatie in de jaren 1620 doorzette, werd de hofkapel ontbonden. Met lede ogen zag Schütz het gebeuren. Voorzover het hem mogelijk was probeerde hij de muzikanten aan een baantje te helpen in de omliggende dorpen en steden. En tegelijk ijverde hij – samen met Johann Hermann Schein, de cantor van Leipzig – voor de instandhouding van de kerkmuziek, ook, juist in oorlogstijd.
Ook geestelijk gezien hebben de mensen recht op een minimale dienstregeling.
En ookal kun je het nu niet meer 8 stemmig doen, en zijn de orgelpijpen omgesmolten tot kogels, en staan de instrumentisten op straat, en heb je nog maar 1 of 2 zangers over, dan nog moet je het ‘evangelie’ doen klinken. Daarom schreef hij kleinschalige kerkconcerten, zingbaar voor 4 stemmen, en als je er geen 4 hebt, 3 is ook goed, en 2, ja zelfs 1. Geeft niet. Hoe weinig middelen je ook hebt, je kunt het ‘evangelie’ blijven zingen,… je mòet de ‘blijde tijding’ blijven verkondigen, zodat je ‘er vrolijk van wordt’, ook in oorlogstijd.
En denk niet, dat Schütz nu water bij de wijn doet, qua kwaliteit. Integendeel. Juist aan die enkele stem, stelt hij hoge eisen. Die moet hoorbaar, voelbaar maken wat God tot ons te zeggen heeft. En die moet God laten weten wat wij tot hem te zeggen hebben, onze pijn, onze wanhoop, onze verwondering, onze dankbaarheid. Less is more !
Zijn kleine geestelijke concerti zijn volwaardige kerkmuziek. In 1636 liet hij 24 van deze ‘miniatuurtjes’ drukken. Bijna allemaal psalmteksten. Die bundel werd zo’n succes dat hij in 1639 nog een tweede verzameling uitgaf: 31 stuks, nu met meer Latijnse teksten en liturgische elementen. Klein, maar fijn, kerkmuziek in optima forma, helemaal gericht op de ‘expressie’ van wat in de teksten wordt gezegd.
Het klinkt allemaal ongelooflijk natuurlijk. De tekst vloeit vanzelf, het ritme klopt, alles is in proportie. En ook zonder boekje kunt u volgen, als u Duits verstaat.
En als je gaat analyseren wat hij doet: zo ingenieus, zo creatief: puur meesterschap.
Allemaal Psalmteksten: Het eerste blok: 4 dankliederen dan een instrumentaal stuk van Johann Pachelbel, en 2 smeekbeden.
Schütz verklankt het evangelie
Wat was dat eigenlijk voor een man, die meneer Schütz? Dat is een intrigerende vraag. Er zijn enkele afbeeldingen van hem. Er is zelfs een schilderij van Rembrandt van een musicus, waarvan sommigen menen dat het Schütz is in de kracht van zijn leven. Op al die afbeeldingen is duidelijk dat hij ‘niet zomaar iemand’ is. Hij is een ‘heer van stand’, keurig verzorgd, met zwier, maar ook gestreng.
We hebben getuigenissen van tijdgenoten, leerlingen vooral. De hoofdtoon in die verhalen is die van ontzag, respect. Hij moet een integer mens zijn geweest, die zichzelf niet gemakkelijk gaf, maar wel enorm betrokken was.
Van zijn levensloop kennen we enkel de uiterlijke zaken. Hij was voorbestemd om een hoge ambtenaar te worden, had rechten gestudeerd, maar zijn muzikaal talent bleef niet verborgen en heeft zijn levensloop bepaald. Hij is getrouwd en kreeg twee dochters. Al snel na de geboorte van de tweede overleed zijn vrouw. Hij is – zeer ongewoon voor die tijd – nooit hertrouwd. Omdat hij zo oud geworden is, overleefde hij niet alleen zijn kinderen, en zelfs zijn kleinkinderen, maar ook zijn leerlingen. Toen hij stierf was hij éminence grise van de Duitse kerkmuziek, hoog geëerd.
Van zijn innerlijk leven weten we zo goed als niets. Er zijn brieven, voorwoorden bij zijn publicaties – maar die zijn bijna nooit persoonlijk. Hij was gesloten, introvert. De enige keer dat hij een tipje van de sluier oplicht en iets over zichzelf vertelt is in een voorwoord bij de laatste bundel met ‘symponiae sacrae’ die hij na de oorlog publiceerde. Dan vertelt hij over zijn eerste reis naar Venetië als student, nog vóór de oorlog was het. Hij vertelt hoe hij 4 jaar heeft mogen studeren bij Giovanni Gabrieli, kapelmeester van de San Marco. Nog altijd krijgt hij tranen in de ogen als hij aan deze mens terugdenkt. Hij heeft meegelopen in zijn rouwstoet op het San Marcoplein, en koestert nog op z’n oude dag de ring die hij van hem gekregen heeft als een kostbaar kleinood.
Hem, en alleen hem, noemt hij zijn leraar. Alles wat hij qua muziek te zeggen heeft, heeft hij daar geleerd. Dit mag toch opmerkelijk heten. De vader van de Lutherse kerkmuziek, heeft de stiel geleerd in Venetië. Toch klopt het wel. Niet alleen qua muziekstijl, maar ook inhoudelijk… Dat wordt duidelijk in het tweede deel van dit concert. Muziek overstijgt confessionele grenzen en verbindt.
Naast Psalmen zien we Latijnse teksten verschijnen, sommige daarvan zijn door Schütz zelf in het Duits vertaald. In de Lutherse traditie is er spiritueel geen echte breuk geweest met de oud-kerkelijke traditie, zeker niet met de liturgie.
Luther was een Augustijner monnik, gepokt en gemazeld in de persoonlijke en doorleefde vroomheid die Augustinus kenmerkt. Luther voelde ook een grote verwantschap met de mystiek van Bernardus van Clairvaux, de Middeleeuwse monnik die zo hartstochtelijk kon preken over het verlangen van de ziel naar verlossing, voltooiing, heelheid.
In dit deel van het concert hoort u deze stem. Ze zat ook al in de manier waarop de laatste psalmen waren getoonzet. Nu komt het er helemaal uit.
Eerst hoort u een klassiek gebed voor de Advent: o Lieber Herre Gott… Hier bereidt de ziel zich voor op de ontmoeting met God. Het is Luthers vertaling van een voor-reformatorisch ‘collecten’ gebed. Voluit liturgische muziek dus. Ook een prachtig voorbeeld van hoe je met kleine bezetting volwaardige kerkmuziek kunt brengen.
En dan volgen na het instrumentaal intermezzo twee teksten uit een meditatieboek dat al enkele eeuwen circuleerde in Europa, en herdruk op herdruk beleefde: De mediationes Sancti Augustini. Gebeden en bezinningsteksten die bedoeld zijn voor de ‘eigen stille tijd’, om te brevieren, te lezen, over na te denken. Men schreef die toe aan Augustinus, maar velen waren van later datum. Allemaal ademen ze dezelfde geest, van verinnerlijking, verlangen, en overgave. Van concentratie op Gods goedheid die geopenbaard is in Christus… O Bone Jesu, verbum Patris, splendor paternae gloriae… U moet die tekst maar eens volgen. Hoe de climax bereikt wordt in een opeenstapeling van termen, uitlopend op ‘suavis jucunditas’… zoete vrolijkheid. Op meesterlijke wijze laat Schütz niet alleen de tekst horen, maar ook de zoetheid zelf, het verlangen, het smachten…
Ik zei: we weten niets van Schütz. Hij legde zijn innerlijk leven niet bloot. Maar natuurlijk ook wel. Muziek verraadt altijd ook wat in de mens is. Welnu, in deze muziek hoor je waar het hart van Schütz klopt, hoe rijk zijn innerlijk leven was. Naar binnen gekeerd, zeker, maar wat is daar mis mee?
Na een gamba suite van Johann Schenk eindigt het concert met een kort evangeliemotet voor de Kerstdag, op de tekst van het Johannes-evangelie (in het Latijn, waarop dan twee psalmgebeden ‘ja en amen’ mogen zeggen.
Het woord is vlees geworden. Zeker, het Alleluia kan niet op.
Maar ook zeker is dit: Het Woord is muziek geworden, en bij Schütz kun je horen hoe het klinkt, terwijl je voelt wat het zegt.