- Theologische achtergrond bij deze kerkbouwvorm
- Marcus Van Vaernewijck beschrijft wat er gebeurt in zo’n tempel in 1566
Rondom het Woord – theologie achter het gebouw
Ontroerend is niet enkel de gewoonheid van het gebouw – schril contrast met de rijkelijke kerkgebouwen van de romana, maar ook de vormgeving. Dit gebouw is in z’n eenvoud het resultaat van een kleine 50 jaar hervormingsgericht experimenteren met en reflecteren op wat kerk-zijn eigenlijk is. De basis-aanname is revolutionair in z’n eenvoud: niet het gebouw is de kerk, niet het instituut is de kerk, niet de priesters zijn de kerk, maar de mensen – zo zoals ze zijn – vormen de kerk wanneer ze ‘samenkomen rondom het Woord’. Dat laatste is een formule, gemunt door Martin Luther (1483-1546) toen hij ‘uit de kerk’ werd gezet, maar dat was dus niet ‘de kerk’. Als een groep mensen samenkomt – eender waar – om te ontdekken vinden wat God eigenlijk van hen verwacht (dat is waar dat ‘Woord van God’ over gaat), dan ‘geschiedt daar de kerk’. (Zo verwoordde de 20ste eeuwse Zwitserse theoloog Karl Barth (1886-1968) het, die op z’n oude dag nog als eregast het Tweede Vaticaans concilie heeft bijgewoond.) Vandaar dat de preekstoel centraal staat, zelfs het enige meubelstuk lijkt te zijn, waarin echt geïnvesteerd is. En dat de mensen, allemaal: inclusief vrouwen en kinderen, letterlijk rondom het Woord zitten.
De enige afbeelding (schilderij) van zo’n temple te Lyon (Le Paradis).
Van Vaernewyck – catechisatie en psalmgezang
Heel instructief is in dit verband het getuigenis van de Gentse schepen van sociale zaken en erediensten (Marcus van Vaernewijck, 1516-1569), die in die roerige periode een bezoek brengt aan de Gentse pendant van de Antwerpse tempel. Hij heeft zijn indrukken opgeschreven in zijn dagboek (d.w.z. ‘niet voor publicatie’). De beeldenstorm is net voorbij: hij vond het vreselijk, maar de buzz, de vibe die er daarna in de stad heerste rondom de hervorming van het kerkelijk leven, heeft duidelijk z’n volle èn positieve aandacht. Hij bericht hoe in samenspraak (soms gespannen, maar toch: er was nu overleg) de ‘hervormden’ enige plaatsen krijgen toegewezen, niet in de stad zoals in Antwerpen, maar net erbuiten: voorbij de Brugse poort: een braakliggend terrein. En hoe ook daar in no time een ronde (eigenlijk ovale) kerk wordt getimmerd – letterlijk, ze is geheel van hout. Hij gaat eens kijken en beschrijft wat hij aantreft, hij babbelt met de aannemers (twee broers, Willem en Lieven de Zomere). Eén preekstoel binnen, twee buiten: Veldpreken blijven nog mogelijk, noodzakelijk zelfs vanwege de grote toeloop. Maar straks in de winter, toch liever binnen. Hij ziet hoe er ruimte is voorzien, achter de kansel (het enige meubelstuk waarin ook hier echt geïnvesteerd is), voor het gekozen bestuur van de kerkgemeenschap, de consistoriekamer.
Ja, het wordt nog mooier: hij beschrijft dat achter de kansel banken zijn voorzien die gebruikt worden voor iets wat hij nog nooit van z’n leven heeft gezien: catechisatie. Ik citeer zijn verslag (ongecensureerde versie). Later, mocht het ooit nog in handen van vallen, heeft hij een kleine zin toegevoegd om zichzelf te kunnen verdedigen (zie onder). Het waren onzekere tijden.
Ende achter den predicstoel daer stonden veel bancken ghemaect, die gheheel vaste stonden […] Up dees bancken leerde men die kinderen ende jonghers haer forme des gheloofs ofte cathachijsmus; men vraechde haer ende zij moesten andtwoorden: dat ghijnc zeer lustich te weercke, dat menich therte dede verhueghen ende die tranen van devocien uuten ooghen sprijnghen.
Marcus zegt wel dat hij nooit een activiteit heeft bijgewoond, en enkel voor het gebouw de site heeft bezocht, maar dat klopt dus niet. De ontroering om die jongens en meisjes de nieuwe catechismus te horen opzeggen in vraag en antwoord, is daarvoor te echt. Zeker niet als je nog even verder leest en hoort hoe de volwassenen op weekdagen in de kerk samenkwamen, s’avonds (na het werk) om Psalmen te zingen/oefenen. Hij is er echt van onder de indruk en overtuigd van de goedheid hiervan.
Ten anderen, zoo pleghen zij daer, tzweercdaechs (op werkdagen), tsavonts, haren psalmzanck melcanderen te leeren; dwelc ooc een groot verhueghen in Godt bijbracht, te meer om dat elc die schoone woorden der heligher Scrift verstaende was die hij zanck.
De schepen weet heel goed hoe het toegaat in een calvinistische viering. En z’n sympathie voor de inhoudelijke, liturgische en pedagogische hervorming, springt in het oog.
Als een half jaar later (want langer heeft het niet geduurd. De hertog van Alva maakt zich klaar om recht en orde te herstellen) de kerk is afgebroken en de ene ware religie metterdaad in al z’n exclusieve rechten wordt hersteld, dan herleest Marcus het manuscript nog eens. En hij voelt aan dat hij met deze positieve woorden zichzelf in gevaar brengt. Maar hij wil het ook niet schrappen. Hij voegt dan maar in het stukje over de catechisatie een voorbehoud toe, waarmee hij de ‘verkondigde leer’ discrediteert: “dat ghijnc zeer lustich te weercke, hadde de leeringhe uprecht gheweest dat menich therte dede verhueghen ende die tranen van devocien uuten ooghen sprijnghen.” (Het ging er vrolijk aan toe, en – als het geleerde rechtzinnig zou zijn geweest – dan zou menig hart zich verheugen en zouden om zoveel vroomheid de tranen in de ogen springen.)
Nog één opmerking: zowel de catechese als het psalmgezang waren mogelijk gemaakt door de grote ijver van de Gentse predikant, Petrus Datheen (geboortig van Cassel). De heidelbergse catechismus had hij uit het Duits vertaald (eerste publicatie: 1563 ) en het calvinistische psalmboek uit het Frans (eerste uitgave: 1566). Hij had ze ook al gebundeld tot een ‘kerkboek’ (NB: hierin gewoon het Franse voorbeeld volgend. Daar waren sinds 1542 al diverse van deze combinaties in omloop). Vers van de pers dus, en ècht vernieuwend. We begrijpen de ontroering, en ook hoe gespannen de verwachtingen moeten zijn geweest, en hoe jammerlijk die kort nadien zijn gefnuikt. Ik noemde Alva al, maar ook Petrus Datheen speelt hierin een rol. Hij bestreed te vuur en te zwaard de schuchtere religievrede die Willem van Oranje had bewerkt en probeerde te prolongeren. En als je de extremen voedt, zijn brugfiguren kansloos.
Transcriptie p. 108, ms. Boek V, folio 132. De hele passage kunt u hier lezen
Het eerste Avondmaal 3 november 1566
En dan tenslotte nog de beschrijving van de eerste keer dat men het ‘Heilig Avondmaal’ vierde in de Nederlanden. Godevaert van Haecht beschrijft het, en ook het Antwerps chronykje vertelt het verhaal. NB: Beider kerken (van de ‘Walen’ en de “Duytschen’) waren nog niet ‘voltimmerd’. HIj vertelt hoe er in de kerk een tafel werd gezet, waar steeds 12 mensen omheen plaatsnamen (dat gegeven komt uit het Antwerpse Chronykje. Zij hoorden de instellingswoorden, gaven het brood door, èn de beker. Daarna stonden ze op om plaats te maken voor de volgende 12. Onderwijl las de predikant voor uit het Passieverhaal en predikte over de betekenis ervan. Er waren zoveel mensen aanwezig dat de viering … de hele dag duurde. Dan vervolgt de schrijver met hoe het toeging bij de ‘Walen’ en bij de Luthersen. Hij heeft onderwijl ook zijn mening. Zeer leerrijk. Vandaar hieronder het origineel:
Godevaert van Haecht, Kroniek over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders, p. 121-122
[3 November 1566]
+Hoe die calvinisten binnen
de stat van Antwerpen het
avontmael uytdeylden.
Item op den derden dach November so deylden de calvinisten tot Antwerpen het sacrament uyt in de Duytsche kercke, en oock in der Walen kercke, die noch niet voltimmert en waeren, en oock in de Nieuwstat onder de derde predicatie, onder den blauwen hemel, want haer derde kercke en was noch niet begost: ende dit duerde van smorgens na het sermoon tot by den avont, principael in der Duytscher kercke, geheeten /122/ de ‘Mollekens rame.’ En daer was vuel volcx gecomen van ander steden om dit te sien, want sy hadden te voren den dach genoempt en deden in deser maniren: alle die mans vore, en daer was een langhe tafel gedeckt met een wit lynen cleedt, en daerop stont een scotel met gebacken broot, gelyck een snede O op sulcx faetsoen. Ende als den predicant sadt in ‘t middelt en voorts de tafel vol, so vuel als er aen conden, sprack hy dese woerden: ‘Dat broot, dat wy breken, is de gemeyntscap des lichaems Cristi; neempt ende eedt’, ende gaf ‘t elck in de handt, ‘gedenckt en gelooft, dat het lichaem Cristi eens gebroken is aen de stamme des cruys, tot versoeninghe ende volbetalinghe onser sonden.’ En daerna gaf hy den kelck, en seyde: ‘Dits den kelck, daer wy Godt mede dancksegghen: neempt en’ (als boven), maer den eenen gaf den anderen den kelck voorts, en als den lesten gedroncken hadde, stonden sy alle op en quamen weder ander sitten en ten lesten de vrouwen, somma ontrent acht hondert in die kercke alleen. En dewyl sy aten en droncken, so was noch een predicant op den stoel, die des heeren doot vercondichde en syn lyden, dit alleen doende in synder gedachtenisse; welck alle wel goey woerden waeren en oock scriftuerlyck; maer sy lieten achter die woerden, die Cristus selve gebruyckt heeft, en oock Paulus totten Corintien. XI. ‘neempt, eedt dit is myn lichaem’, en so desgelycx van den kelck. En dese woerden gebruyckten de mertinisten, ende ontfinghen ‘t oock in den geloove, so de woerden luyen; niet volgende haer begryp oft menschelyck vernuft, want, conde men ‘t begrypen, hoe sulcx mogelyck waer, so en waer ‘t geen geloove. Maer de Walen hadden op haer tafel 3 scalen geset, en ontfinghen den wyn elck besundere van den predicant: en hadden 2 tafelen, een daer de vrouwen quamen en een daer de mans quamen, om eer gedaen te hebben; maer anders en was tusschen haer geen ondersceyt, want het was een religie. En in geen ander steden en hadden sy ‘t tot noch toe hier in ‘t Nederlant niet uytgedeylt, daerom waeren vuele hier gecomen.